dinsdag 23 november 2010

Afscheid


‘Tot morgen’. ‘Tot de volgende keer.’ Afscheid nemen doen we allemaal en elke dag opnieuw, in het volle vertrouwen elkaar spoedig weer te zien. ‘Hoop dat de weg je waardevolle dingen brengt’, schreef iemand me in een afscheidse-mail. Hij denkt dat hij me niet meer zal zien, maar ik geloof niet in een definitief afscheid. Slechts de dood maakt het afscheid permanent en zelfs daar kan men zijn gedachten over hebben.

Vandaag heb ik afscheid moeten nemen van een dierbare en hartelijke voormalige buurvrouw. Mooie afscheidswoorden waren er van haar dochters en collega’s. Haar baas erkende dat ze het haar aanvankelijk niet gemakkelijk gemaakt hadden, als vrouw in een mannenwereld. Ze werkte als bouwkundige bij een woningbouwvereniging. Direct was ze, zakelijk als het moest. Maar altijd open en warm zonder er iets voor terug te verwachten.

Vijf jaar geleden ging ze weg bij haar man om niet meer eenzaam te zijn en nog wat van het leven te maken. En dat deed ze. Ze genoot van haar hervonden vrijheid en levenslust. ‘Als je kinderen niet meer met je op vakantie willen, dan gaan wij toch samen’, zei ze regelmatig. Ze vond dat ik overal wat van wist en zij had overal belangstelling voor, dus dat was een mooie combinatie. Als ik haar tegenkwam tijdens het boodschappen doen, dan stonden we zo een uur te kletsen. De laatste keer dat ik haar zag, wisselden we onze recentste 06-nummers uit om eindelijk eens samen wat te ondernemen als we beiden tijd hadden.
Ze moedigde me aan om mijn eigen gang te gaan. En mijn problemen met het opruimen van mijn huis en schuur loste ze op met de mededeling dat ik me niet druk moest maken over het weggooien. ‘Als je het niet weg kunt gooien maar er toch van af moet, dan zet je het maar bij mij in de schuur’, zei ze. ‘Weggooien kan altijd nog.’

Na afloop van de crematie stond ik met buurvrouwen te praten, allen vastbesloten om meer van het leven te maken, ‘nu het nog kan’. Ik hoop dat ze dat ook volhouden, elke dag leven alsof het je laatste zou kunnen zijn. Genieten van het leven en kansen die zich voordoen benutten. ‘Wat goed dat je bent gaan varen”, zei mijn naaste buurvrouw. ‘Ja,’ zei ik, ‘ik heb er al vast een begin mee gemaakt!’

Na een etentje met vriendinnen in Amsterdam zette ik de vriendin uit Frankrijk op de trein naar haar logeeradres. Ze is al wat ouder en heeft van de twee weken die ze hier was er eentje bijna volledig in ziekenhuizen doorgebracht, voor onderzoeken en voor het laten aanmeten van een korset. Ze lijdt het grootste deel van haar leven al onder de gevolgen van de ziekte van Besnier-Boeck. Ze houdt ons altijd zakelijk op de hoogte, zonder zelfbeklag. En ze laat haar plezier in het leven er niet door vergallen. Ten gevolge van haar ziekte moest ze al jaren terug een kunstheup accepteren. Afgelopen zomer kreeg ze er problemen mee. De broer van een vriend in Frankrijk zei dat hij haar in zijn orthopedische praktijk wilde zien als ze naar Nederland kwam. Nu blijkt door hevige osteoporose de ene heup op breken te staan en van haar rugwervels weinig over te blijven. Blijmoedig schikt ze zich, dankbaar voor de mooie dingen die ze wel heeft. We omhelsden elkaar en ze zei: ‘Grijp het leven in z’n nekvel en schudt het flink heen en weer! Het kan zomaar afgelopen zijn.’ Dat is wat minder passief dan wachten op de waardevolle dingen die de weg mij brengt. Ik moet die dingen opeisen, denk ik, en niet afwachten. Voordat je het weet, is het voorbij. De mooie dingen zullen me niet meer ontglippen.

zondag 21 november 2010

Gemiste oproep


“Goedemorgen, ik zie bij mijn gemiste oproepen eentje van gisteren van dit nummer. Wie ben je en wat had je te melden?”, sms’te ik. Af en toe zie ik op mijn mobiele telefoon een gemiste oproep van een onbekend nummer en tot nog toe belde ik meestal terug. Het berust altijd op een misverstand. Ik bel niet meer want wanhopig gezamenlijk zoeken naar een link die er niet is, lijkt vrij zinloos en ook wens ik niet bij relatieperikelen betrokken te raken. Ik belde ooit een mevrouw in het Gooi die de mobiele telefoon van haar man opnam en die ik er vervolgens van moest overtuigen dat ik haar man echt niet kende. Ik heb op mijn sms’je geen reactie gekregen.

Op ons vaste telefoonnummer krijgen we ook af en toe telefoontjes die niet voor ons bedoeld zijn. Het nummer is al zevenentwintig jaar hetzelfde en het staat niet op mijn naam geregistreerd. Twee weken geleden was ik de hele dag op mijn werk en thuis kwamen er vijf of zes zwijgzame telefoontjes binnen. Een goede vriendin suggereerde dat het iemand zou kunnen zijn die recentelijk even plotseling uit mijn leven gestapt was als erin maar ik achtte dat uitgesloten.

Onwillekeurig gingen mijn gedachten terug naar dezelfde periode vijftien jaar geleden. We kregen toen veel van dit soort telefoontjes. Als man of zoon opnam, werd onmiddellijk de verbinding verbroken. Als ik opnam moest ík degene zijn die ophing. De telefoontjes waren duidelijk voor mij bedoeld. En hoe ik ook mijn best deed om een gesprek te forceren, ik kreeg geen reactie. Het was voor mij duidelijk dat het iemand was die me na stond, want ik voelde de telefoontjes al een paar minuten van tevoren aan komen en dat had ik verder alleen bij mijn moeder en zus. Ik sprak mijn vermoeden uit naar een oud-collega van wie ik wist dat hij me miste maar hij ontkende. Mijn veronderstelling was niet uit de lucht gegrepen want op het werk lag immers mijn telefoonnummer dat verder onbekend was. De telefoontjes bleven komen en ik raakte enorm gestrest. Na een paar maanden schreef ik hem nog eens welke gedachten ik erover had en toen kreeg ik een Harry Potterachtige ‘brulbrief’ met serieuze bedreigingen. Als hij ooit nog over me of van me zou horen, dan... Ik wist met wat voor een vader hij was opgegroeid en ik nam deze bedreiging serieus. Een aangifte zou de zaak doen escaleren, dus liet ik me niet meer zien en niets meer van me horen. Wat anderen over me zouden vertellen had ik natuurlijk niet in de hand maar ik hoopte er het beste van en hield me gedeisd. Na de brief was het overigens afgelopen met de telefoontjes.

In januari 2011 is het vijftien jaar geleden dat die brief kwam. Ik vraag me af of wat ik mogelijk verkeerd gedaan heb –al had ik het nog zo voorzichtig geformuleerd- na vijftien jaar niet eindelijk eens verjaard is en of we er nog eens rustig over zullen kunnen praten. Maar durf ik het contact te herstellen? Ik kan het je nog niet zeggen.

Naschrift:
In de zomer van 2011 stond ik tegenover hem, op de Uitmarkt. Hij rekende met me af zonder me te herkennen of wist het heel goed te verbergen. Opeens vroeg ik me af hoe ik ooit zo bang had kunnen zijn en voelde niet meer de behoefte om erover te praten. Daarmee is het voor mij afgerond.