dinsdag 23 november 2010

Afscheid


‘Tot morgen’. ‘Tot de volgende keer.’ Afscheid nemen doen we allemaal en elke dag opnieuw, in het volle vertrouwen elkaar spoedig weer te zien. ‘Hoop dat de weg je waardevolle dingen brengt’, schreef iemand me in een afscheidse-mail. Hij denkt dat hij me niet meer zal zien, maar ik geloof niet in een definitief afscheid. Slechts de dood maakt het afscheid permanent en zelfs daar kan men zijn gedachten over hebben.

Vandaag heb ik afscheid moeten nemen van een dierbare en hartelijke voormalige buurvrouw. Mooie afscheidswoorden waren er van haar dochters en collega’s. Haar baas erkende dat ze het haar aanvankelijk niet gemakkelijk gemaakt hadden, als vrouw in een mannenwereld. Ze werkte als bouwkundige bij een woningbouwvereniging. Direct was ze, zakelijk als het moest. Maar altijd open en warm zonder er iets voor terug te verwachten.

Vijf jaar geleden ging ze weg bij haar man om niet meer eenzaam te zijn en nog wat van het leven te maken. En dat deed ze. Ze genoot van haar hervonden vrijheid en levenslust. ‘Als je kinderen niet meer met je op vakantie willen, dan gaan wij toch samen’, zei ze regelmatig. Ze vond dat ik overal wat van wist en zij had overal belangstelling voor, dus dat was een mooie combinatie. Als ik haar tegenkwam tijdens het boodschappen doen, dan stonden we zo een uur te kletsen. De laatste keer dat ik haar zag, wisselden we onze recentste 06-nummers uit om eindelijk eens samen wat te ondernemen als we beiden tijd hadden.
Ze moedigde me aan om mijn eigen gang te gaan. En mijn problemen met het opruimen van mijn huis en schuur loste ze op met de mededeling dat ik me niet druk moest maken over het weggooien. ‘Als je het niet weg kunt gooien maar er toch van af moet, dan zet je het maar bij mij in de schuur’, zei ze. ‘Weggooien kan altijd nog.’

Na afloop van de crematie stond ik met buurvrouwen te praten, allen vastbesloten om meer van het leven te maken, ‘nu het nog kan’. Ik hoop dat ze dat ook volhouden, elke dag leven alsof het je laatste zou kunnen zijn. Genieten van het leven en kansen die zich voordoen benutten. ‘Wat goed dat je bent gaan varen”, zei mijn naaste buurvrouw. ‘Ja,’ zei ik, ‘ik heb er al vast een begin mee gemaakt!’

Na een etentje met vriendinnen in Amsterdam zette ik de vriendin uit Frankrijk op de trein naar haar logeeradres. Ze is al wat ouder en heeft van de twee weken die ze hier was er eentje bijna volledig in ziekenhuizen doorgebracht, voor onderzoeken en voor het laten aanmeten van een korset. Ze lijdt het grootste deel van haar leven al onder de gevolgen van de ziekte van Besnier-Boeck. Ze houdt ons altijd zakelijk op de hoogte, zonder zelfbeklag. En ze laat haar plezier in het leven er niet door vergallen. Ten gevolge van haar ziekte moest ze al jaren terug een kunstheup accepteren. Afgelopen zomer kreeg ze er problemen mee. De broer van een vriend in Frankrijk zei dat hij haar in zijn orthopedische praktijk wilde zien als ze naar Nederland kwam. Nu blijkt door hevige osteoporose de ene heup op breken te staan en van haar rugwervels weinig over te blijven. Blijmoedig schikt ze zich, dankbaar voor de mooie dingen die ze wel heeft. We omhelsden elkaar en ze zei: ‘Grijp het leven in z’n nekvel en schudt het flink heen en weer! Het kan zomaar afgelopen zijn.’ Dat is wat minder passief dan wachten op de waardevolle dingen die de weg mij brengt. Ik moet die dingen opeisen, denk ik, en niet afwachten. Voordat je het weet, is het voorbij. De mooie dingen zullen me niet meer ontglippen.

zondag 21 november 2010

Gemiste oproep


“Goedemorgen, ik zie bij mijn gemiste oproepen eentje van gisteren van dit nummer. Wie ben je en wat had je te melden?”, sms’te ik. Af en toe zie ik op mijn mobiele telefoon een gemiste oproep van een onbekend nummer en tot nog toe belde ik meestal terug. Het berust altijd op een misverstand. Ik bel niet meer want wanhopig gezamenlijk zoeken naar een link die er niet is, lijkt vrij zinloos en ook wens ik niet bij relatieperikelen betrokken te raken. Ik belde ooit een mevrouw in het Gooi die de mobiele telefoon van haar man opnam en die ik er vervolgens van moest overtuigen dat ik haar man echt niet kende. Ik heb op mijn sms’je geen reactie gekregen.

Op ons vaste telefoonnummer krijgen we ook af en toe telefoontjes die niet voor ons bedoeld zijn. Het nummer is al zevenentwintig jaar hetzelfde en het staat niet op mijn naam geregistreerd. Twee weken geleden was ik de hele dag op mijn werk en thuis kwamen er vijf of zes zwijgzame telefoontjes binnen. Een goede vriendin suggereerde dat het iemand zou kunnen zijn die recentelijk even plotseling uit mijn leven gestapt was als erin maar ik achtte dat uitgesloten.

Onwillekeurig gingen mijn gedachten terug naar dezelfde periode vijftien jaar geleden. We kregen toen veel van dit soort telefoontjes. Als man of zoon opnam, werd onmiddellijk de verbinding verbroken. Als ik opnam moest ík degene zijn die ophing. De telefoontjes waren duidelijk voor mij bedoeld. En hoe ik ook mijn best deed om een gesprek te forceren, ik kreeg geen reactie. Het was voor mij duidelijk dat het iemand was die me na stond, want ik voelde de telefoontjes al een paar minuten van tevoren aan komen en dat had ik verder alleen bij mijn moeder en zus. Ik sprak mijn vermoeden uit naar een oud-collega van wie ik wist dat hij me miste maar hij ontkende. Mijn veronderstelling was niet uit de lucht gegrepen want op het werk lag immers mijn telefoonnummer dat verder onbekend was. De telefoontjes bleven komen en ik raakte enorm gestrest. Na een paar maanden schreef ik hem nog eens welke gedachten ik erover had en toen kreeg ik een Harry Potterachtige ‘brulbrief’ met serieuze bedreigingen. Als hij ooit nog over me of van me zou horen, dan... Ik wist met wat voor een vader hij was opgegroeid en ik nam deze bedreiging serieus. Een aangifte zou de zaak doen escaleren, dus liet ik me niet meer zien en niets meer van me horen. Wat anderen over me zouden vertellen had ik natuurlijk niet in de hand maar ik hoopte er het beste van en hield me gedeisd. Na de brief was het overigens afgelopen met de telefoontjes.

In januari 2011 is het vijftien jaar geleden dat die brief kwam. Ik vraag me af of wat ik mogelijk verkeerd gedaan heb –al had ik het nog zo voorzichtig geformuleerd- na vijftien jaar niet eindelijk eens verjaard is en of we er nog eens rustig over zullen kunnen praten. Maar durf ik het contact te herstellen? Ik kan het je nog niet zeggen.

Naschrift:
In de zomer van 2011 stond ik tegenover hem, op de Uitmarkt. Hij rekende met me af zonder me te herkennen of wist het heel goed te verbergen. Opeens vroeg ik me af hoe ik ooit zo bang had kunnen zijn en voelde niet meer de behoefte om erover te praten. Daarmee is het voor mij afgerond.

donderdag 7 oktober 2010

Een muisje



Ik tilde het oude gordijn dat over de aardappelen lag op, raapte de aardappelen uit het krat en kieperde ze in mijn mandje. Terwijl ik een grote aardappel oppakte, zag ik een muisje razendsnel onder mijn hand door schieten, onder de aardappelen vandaan naar de rand van het krat en weer terug. Ik slaakte een gilletje, niet van schrik want ik ben helemaal niet bang voor dieren, maar van verrassing, als wanneer iemand een koude hand op je huid legt.

In onze schuur, waarvan vroeger alle ramen geblindeerd waren omdat we er de pootaardappelenoogst opsloegen, staan nu alleen nog consumptieaardappelen, een paar caravans, een kast met boeken, eentje met gereedschap, onze fietsen en een stapel nog uit te zoeken dozen. Twee grote stapels blauwe veilingkratten gevuld met Frieslanders en bedekt met oude gordijnen, jutezakken en kleden die ervoor zorgen dat onze aardappelen niet spruiten en niet bevriezen, helpen ons de winter door.

Nu ik weet dat er muisjes huizen in onze aardappelen zal ik voortaan wat voorzichtiger de aardappelen rapen zodat het muisje niet schrikt en ik ook niet. Hoe zeer je ook schrikt, een muis schrikt altijd nog erger. Muizen zijn van harte welkom. Ze moeten wel goed op zichzelf passen want met drie katten en een jachthond rondom huis is de jacht altijd geopend.

Ooit had ik een grote rode kater, die erg aanhalig was. Hij had een muis gevangen toen ik op de fiets thuis kwam. Ik stapte af om te zien om er nog wat te redden viel. Toen ik vroeg: 'Wat heb jij daar?', legde hij de dode muis in mijn ene hand, meteen een kopje gevend tegen mijn andere. Plotseling hapte de muis in mijn duim met zijn venijnige tandjes, sprong van mijn hand en holde ervandoor. Ik slaakte een kreet van verrassing en keek verbouwereerd naar mijn bloedende duim. De kat had alleen maar belangstelling voor mij en niet meer voor de muis, die onmiddellijk de boomgaard in dook. Sindsdien vraag ik geen dode muizen meer ter beoordeling. Ik red nog wel eens het een en ander en daar zitten mijn katten gelukkig niet mee.

woensdag 6 oktober 2010

Winterblues

In januari van dit jaar werd ik voor het eerst sinds jaren getroffen door een winterdepressie, kort maar hevig. Ik was zo verrast dat ik het eerst niet eens herkende. Ik was ergens door geraakt op Twitter en eigenlijk wilde ik er helemaal mee stoppen, maar dat kon niet want ik wist dat ik nog Twitterlessen moest geven en hoe kun je er les in geven als je zelf bent gestopt. Op Twitter waren er drie mensen die meteen reageerden toen ze zagen wat er mis ging. Het waren drie collega’s die ik nog nooit in het echt heb ontmoet. Ik ben ze er nog dankbaar voor. Het enige grappige aan de situatie was dat ik een liedje zocht om naar te linken dat ‘There ain’t no light’ heette, althans dat dacht ik in mijn verwarring. Ik kon het niet vinden omdat de titel van het lied juist ‘I saw the light’ is, een gospelsong van Hank Williams.


In het tijdperk van de videorecorder draaiden we regelmatig een aantal banden met daarop een tv-serie genaamd ‘The history of country music’. Een stukje ervan was gewijd aan Hank Williams, zijn hits en zijn einde. Minnie Pearl werd erin geïnterviewd over de laatste dagen van de 'man whose heart weeps in his music'. Haar verhaal kwam overeen met wat hier genoteerd staat. Ik herinner me haar woorden zo: “I’m unable to say what the cause of Hanks unhappiness was." Ze wist dat hij aan de pillen en de drank was en dat hem iets dwars zat dat hij niet los kon laten. Ze nam hem mee uit rijden nadat hij een optreden had afgebroken. Hij zou wat zingen: Ay, let’s sing! En hij begon een hymne te zingen, ‘I saw the light’. Na een regel stopte hij en zei: “That’s the trouble, Minnie, there ain’t no light, there ain’t no light.” Niet lang daarna stierf hij. De associatie met licht lag voor de hand, ook al zag ik dat niet meteen. Tien dagen ’s ochtends en ’s avonds een half uur voor de daglichtlamp en ik was er weer bovenop.



Gisteren zat ik er even doorheen en ook al wend ik me dan meestal af van Twitter, ik kon niet voorkomen dat er wat van mijn somberheid in de tweets doorsijpelde. Een paar mensen reageerden meteen, anderen later. Zeg dat zo’n 2 procent van mijn volgers wat zei omdat ze online waren. Als mijn vaste contacten gelijktijdig online geweest waren, dan had misschien 4 procent iets opbeurends tegen me gezegd. De rest heeft het niet opgemerkt of vindt dat je alleen tranen van blijdschap en ontroering mag delen. Dat je je verder groot moet houden en een ander niet lastig moet vallen met je verdriet, dat natuurlijk in geen verhouding staat tot wat ernstig zieke mensen en mensen die net iemand hebben verloren doormaken. Daar ga ik voor een belangrijk deeI in mee. Ik praat niet graag over mijn problemen. Ik luister liever naar anderen. Maar als ik er toch iets over loslaat en mensen zeggen iets liefs tegen me, dan helpt dat enorm. Wees dan ook niet te zuinig met je vertoon van vriendschap. Het komt meestal weer naar je terug als je er zelf behoefte aan hebt.

Met mij komt het wel weer goed. Hoewel ik niet op de lieve reacties uit was, hebben ze me wel degelijk geholpen. De daglichtlamp heb ik ook al weer van de zolder gehaald. Tien dagen en ik kan de hele wereld weer aan!

dinsdag 28 september 2010

Over spelling: Zie je nou wel dat ik niet dom ben!


“Zie je nou wel dat ik niet dom ben.” Zo begon ik jaren geleden een presentatie tijdens een studiebijeenkomst voor bibliotheekmedewerkers. Ik was gevraagd als ervaringsdeskundige omdat ik al jaren mijn zoon begeleidde bij het overwinnen van de problemen die door dyslexie werden veroorzaakt. Hij zei het toen de dyslexieverklaring met de post kwam en we deze gezamenlijk lazen. Op het moment van de studiebijeenkomst zat hij in de brugklas en stond op het punt naar het gymnasium te gaan, vastbesloten om kennis te maken met de taal en cultuur van de oude Grieken en Romeinen, ook al wist hij dat het niet van een leien dakje zou gaan.

De jaren op de basisschool heeft hij enorm geleden onder het stempel ‘dom’ terwijl hij alleen maar moeilijk las en voorlas en er verder niets aan zijn verstand mankeerde. De vermeende domheid knaagde aan zijn zelfvertrouwen.
Mijn werkgeefster in de boekhandel had een dyslectische dochter die getraind werd met behulp van de methode van Ron Davis, een Amerikaanse beeldhouwer die in zijn jeugd ook leed onder de kwalificatie ‘dom’ en later merkte dat hij door te werken met klei zijn vaardigheden kon beïnvloeden. In de boekhandel verkochten en promootten we het boek en de methode. Met het boek als leidraad ging ik met mijn zoon aan de slag. Het begon met een wat zweverige, maar wel nuttige oefening om het helikoptertje boven zijn hoofd te vinden dat voor focus zorgde. Vervolgens gingen we kleien, met een bepaald soort klei, die zacht maar stevig bleef. Eerst maakte hij het alfabet. Daarna begrippen waarvan hij de woorden steeds over het hoofd zag, zo’n beetje als het meisje in het ervaringsverhaal van een deskundige. We werkten gestaag en met het beoogde resultaat.

Het hebben van een dyslexieverklaring gaf hem in het voortgezet onderwijs recht op extra tijd bij toetsen en de eerste anderhalf jaar extra lessen Nederlands, waardoor hij een hele goede grammaticale basis kreeg. In de jaren erna ontpopte hij zich tot een redacteur van gezamenlijke werkstukken waarbij hij er moeiteloos spellingfouten en grammaticale fouten uit viste. Maar ook al heeft hij de grootste moeilijkheden overwonnen, hij moet altijd veel meer moeite doen om teksten meester te worden dan anderen en er blijven blinde vlekken. Vorig jaar zag ik bij toeval dat er in zijn Twitterbio ‘achtien’ stond. Een kniesoor die er op let, maar hij heeft het toch verbeterd.

Als geen ander weet ik hoeveel pijn het kan doen om er voortdurend in het openbaar door anderen op gewezen te worden dat je in je taalgebruik of taalkennis tekortschiet. Vandaar mijn bemoeienis achter de schermen als ik opvallende fouten in online publicaties zie. Over tweets val ik niet omdat die zo vluchtig zijn dat het nut van verbeteren zeer gering is. Het blijft niet dagen in beeld en met die pietepeuterige kleine toetsjes op de mobiele telefoon maak ik zelf ook regelmatig fouten die ik later niet zie omdat de tekst al lang uit beeld is. Ik heb bovendien helemaal niet de behoefte om te laten zien hoe goed ik ben in spelling, want ook ik moet regelmatig iets opzoeken. Bedenkt u dit eens eer u publiekelijk en soms zelfs in hoofdletters op andermans taalfouten wijst. Iets meer mededogen graag.
De column van Aleid Truijens in de Volkskrant van 28-09-2010 onderstreep ik dan ook van harte. Mensen die niet door dyslexie of andere leerhandicaps gehinderd worden en toch fouten maken hebben de grammatica en het spellen vaak slecht onderwezen gekregen en hun kan dus ook niet zoveel verweten worden. Het is niet erg, al kan het beter, mooier. Helpen kunnen we, maar dan liever niet zo luidruchtig!

zondag 27 juni 2010

Gebroken pootje


Mijn jongste zoon redde gisteren een jonge meeuw met een gebroken pootje uit de kaken van onze kleine poes. De poes was nauwelijks twee keer groter dan de meeuw. Een dag eerder redde dezelfde zoon een klein haasje uit dezelfde kaken. De poes kon zich niet snel genoeg uit de voeten maken, want ze struikelde over haar prooi. Het haasje paste in je handpalm en was nog geen week eerder al uit de kaken van de hond gered. Zo’n haasje maakt wat mee.

De jonge meeuw leek een gebroken pootje te hebben. Na enig zoeken op internet werd het pootje gespalkt met een in eiwit gedoopt gaasje uit de verbandtrommel. Het schoot z'n doel voorbij, die spalk, omdat het eigenlijke probleem zat op de plek waar de tenen begonnen. Maar je wilt toch wat doen ook al heb je niet helemaal het idee dat het erg zinnig is.

De meeuw maakte voortdurend geeuwbewegingen met zijn snavel, wat we voor dorst aanzagen. Inderdaad dronk ‘ie graag uit het eierdopje. Toen we ons zorgen begonnen te maken over zijn eten, besloten we dat het toch maar beter was om telefonisch hulp te zoeken. Na de nodige telefoonbeantwoorders kwam ik bij een 06-nummer van een mevrouw van de dierenambulance terecht, die me het adres van een opvanghuis in mijn eigen dorp gaf.

De oude meneer, die bij de deur de meeuw in ontvangst nam, keek zorgelijk. De vogel had het benauwd, zei hij. Dat was veel erger dat het pootje en de ogen stonden ook heel erg dof. Hij had er niet veel fiducie in, maar hij ging z’n best doen, zei hij. En ik geloofde hem.

Met dank aan @Dirk_K voor de foto!

maandag 14 juni 2010

Het bleef stil bij het Deense volkslied

Tot een jaar of vijf geleden werd ik door mijn vriend gesommeerd ‘mijn’ volkslied mee te zingen als voorafgaand aan sportwedstrijden of bij huldigingen van sporters het Duitse volkslied gespeeld werd. Eén van mijn vriendinnen vond dit het toppunt van humor, maar ik heb het nooit kunnen waarderen.


Eén van mijn overgrootvaders was een Duitser die, na een groot aantal jaren ‘Hollandgänger’ te zijn geweest, zich in de tweede helft van de 19e eeuw in Drenthe vestigde om er te trouwen. En ook al vermengde dat Duitse bloed zich met veel Drents bloed, toch werd me die deels Duitse herkomst zwaar aangerekend toen ik in dezelfde West-Friese schoonfamilie terecht kwam als mijn zus, een verzetsfamilie. Mijn vriend had het moeilijk met mijn beetje Duitse bloed. Het was eigenlijk onacceptabel. Op zijn eindlijst van de middelbare school prijkte een 7 voor Duits in plaats van een 9 omdat hij principieel weigerde een spreekbeurt in het Duits te houden. Die ‘moffentaal’ kon hij, naar eigen zeggen, onmogelijk ‘uit zijn strot’ krijgen.

Na uitgebreider stamboomonderzoek bleek vijf jaar geleden dat mijn voorvaderen, alvorens in Brandlecht neer te strijken, afgezakt waren naar het zuiden vanuit Denemarken. Sindsdien is het hier stil als het Duitse of Deense volkslied weerklinkt, want tegen Denen kun je toch moeilijk bezwaren hebben, zelfs al moeten ‘we’ tegen ze voetballen.

donderdag 13 mei 2010

Kermis: carnaval van het noordwesten

Kermis is voor West-Friesland wat carnaval is voor het zuiden. Ik moest er wel aan wennen toen ik in West-Friesland kwam wonen. Het landschap was kaal, er werd veel gedronken en van het vroege voorjaar tot diep in het najaar waren er kermissen.

Met de op de ene kermis gewonnen muntjes kon op de volgende weer verder worden gespaard voor een grotere prijs, bleek al gauw zodra de kinderen enige weet van de kermis hadden. Iedere kermis gaat vergezeld van een jaarmarkt en kermisborrels. Deze worden in het algemeen bij mensen thuis georganiseerd. Liefhebbers of mensen met grote families doen meerdere borrels per dag aan. De jongeren organiseren meestal gezamenlijk wat grotere kermisborrels. De groei daarvan was door de gemeenten al aan banden gelegd. Vooraf moest toestemming worden gevraagd en er werd gecontroleerd of aan alle voorwaarden zoals openbare toiletten was voldaan.

De kermis in mijn woonplaats is altijd rond Hemelvaart. Op maandag komen de eerste kermiswagens aan. Op dinsdag begint de opbouw. Op woensdag staat alles klaar en woensdagavond begint het ‘indrinken’, de eerste kermisborrels. Overal zie je overdekte terrassen verschijnen. Er zijn optredens in de cafés. De jaarmarkt is op vrijdag en op zaterdag zijn er evenementen zoals een botenrace, waarvan de deelnemers meestal ludiek verkleed aantreden. Met de bouw van de stellage voor de botenrace tegenover een café wordt meestal een maand van tevoren begonnen. Er wordt gewerkt door vrijwilligers die de nodige pauzes nemen aan de overkant.

Dit jaar was er iets veranderd. In een poging een vuist te maken tegen overmatig alcoholgebruik door de jeugd hebben een aantal West-Friese gemeenten de handen ineen geslagen en ferme besluiten afgekondigd zoals vervroegde sluiting van cafés, maar ook een maatregel om grote kermisborrels tegen te gaan. De verontwaardiging hierover was groot en er kwam al gauw verzet dat uitmondde in een petitiewebsite waarvoor mensen uitgenodigd werden zich middels het tekenen tegen de maatregel van de gemeente te verzetten.

De gewoonlijk grootste kermisborrel werd dit jaar verboden en de borrel van onze buurjongen en zijn vrienden kreeg dit jaar als enige een ontheffing, omdat een plaatselijk café bij de organisatie betrokken was. Er stonden vanmiddag dan ook honderden fietsen op onze doodlopende weg. In het dorp trof ik, toen ik een rondje fietste, een grote poster aan op het terrein van de afgelaste grote kermisborrel met het verzoek alsnog de petitie te tekenen. Het is ook eigenlijk wel een rare regeling. Van oudsher ontstaan de meeste relaties hier op de kermis(borrels). Als je dan toch gaat, dan wil je toch zeker de grootste keus?

woensdag 5 mei 2010

Niet-gedocumenteerde getuigen

Tot voor kort dacht ik dat ik niet in het boek De liefhebber voor zou komen en daarmee paste ik in de familietraditie, dus ik vond het helemaal niet erg. Nu ik er toch in voor kom, moet ik constateren dat ik een beetje met de traditie gebroken heb.


Mijn overgrootvader ging uit Drenthe terug naar Duitsland om tegen de Fransen te vechten tijdens de Frans-Duitse oorlog (1870-1871). Hij stuurde brieven over de veldtocht naar huis, die in het archief van de Rijksuniversiteit Groningen terecht kwamen, maar waaruit -voor zover ik weet- nooit geciteerd is. Hij was een deelnemer en een toeschouwer, maar zijn getuigenis is nooit in het publieke domein te vinden geweest. Door zijn toedoen deed de uitdrukking 'Alles mitgemacht, siebzig und einundsiebzig' in de familie z'n intrede, een uitdrukking die tot op de dag van vandaag gebezigd wordt.

Mijn grootvader speelde een rolletje in de nasleep van het drama rond de moordzaak in Koekange. Als plaatselijke timmerman moest hij, met zijn gereedschap, mee met de arts uit Meppel naar de plaats van het misdrijf om te assisteren bij een zeer primitieve vorm van forensisch onderzoek. Zijn zaagje werd gebruikt en is, nadat het zeer goed was schoongemaakt, nooit meer in actie gekomen en met een mengeling van afschuw en ontzag bewaard. In de smartlap die over de moord gemaakt werd, in het boek van Max van Dendermonde (1989) en beslist ook in de film die op de gebeurtenis gebaseerd is (maar die ik overigens niet heb gezien) komt mijn grootvader niet voor, ook hij was een niet-gedocumenteerde deelnemer en toeschouwer.


Mijn vader werd op latere leeftijd gevraagd om voor het geplande Drents woordenboek het idioom van zijn vakgebied vast te leggen. Hij had toen al een aantal hersenbloedingen achter de rug en zag er uiteindelijk vanaf, waardoor er geen bijdrage van zijn hand in het Drents woordenboek terecht kwam.

Het was dus helemaal in de traditie van mijn familie geweest om niet voor te komen in een roman die als basis een geschiedenis heeft, die me een tijd somber en moedeloos heeft gemaakt. Gelukkig is mijn rol beperkt gebleven tot die van een bijfiguur die slechts twee keer ter sprake komt. Tenslotte was ik een getuige die in het echt geen rol van betekenis heeft gespeeld.

Na de dood van mijn moeder kwam het zaagje in mijn bezit. Mijn zus vond het een afschuwelijk ding en mijn broer wilde geen oude troep. Ik bewaar het met eerbied voor en ter herinnering aan mijn vredelievende grootvader, die zich niet door zijn vader naar Duitsland liet sturen om namens dat land in de Eerste Wereldoorlog te vechten, maar die desondanks toch met de gevolgen van afgrijselijk geweld geconfronteerd werd.

vrijdag 2 april 2010

Oeroeg: politiek of ‘tempo doeloe’?

Onderstaande blog werd op 26 oktober 2009 geplaatst op de website van de Westfriese bibliotheken ter gelegenheid van Nederland leest. De reacties zijn niet mee verhuisd.

“Hallo, Bandoeng - Ja moeder, hier ben ik", zong mijn vader vroeger graag, een lied van Willy Derby over een moeder die haar zoon in Nederlands Indië belt voordat zij sterft. Het roept hetzelfde weemoedige verlangen op naar het Indië van toen als Oeroeg van Hella Haasse, maar ook De kist van Maria Dermoût en Orpheus in de dessa van Augusta de Wit. De laatste boeken zijn tegenwoordig wat moeilijk verkrijgbaar maar Oeroeg is gelukkig altijd in druk gebleven.

Onlangs hoorde ik op Manuscripta (de feestelijke boekenbeurs in september, ook toegankelijk voor u) dat de uitgeverij KIT Publishing (voorheen Tropeninstituut) Indische damesromans gaat heruitgeven. Mijn favorieten kwamen niet in het rijtje voor, maar zijn dan ook geen echte damesromans. Onder welke noemer vallen de romans dan?
Recent verscheen Oeroeg voor het eerst in het Bahasa Indonesia, de taal van Indonesië. Dat betekent echter niet dat het boek in Indonesië onbekend was. Desgevraagd merkte een Indonesische schrijver in het NRC op dat Oeroeg een politiek boek is en dat de plaats van de schrijver op de barricaden is. Aanleiding voor mij om het boek te herlezen en te zien of ik er nu iets anders dan ‘tempo doeloe’ (letterlijk ‘de tijd van vroeger’) in zag.
Na herlezing blijft bij mij het gevoel van heimwee overheersen. Oké, Oeroeg komt overduidelijk in het verzet terecht en de Nederlandse Lida, die hem financieel ondersteunt, sympathiseert met de onafhankelijkheidsstrijd, maar deze zaken worden niet duidelijk benoemd, slechts voorzichtig aangestipt. Politiek op zijn Indonesisch misschien?

Het woord is nu aan u, die Oeroeg in het kader van ‘Nederland leest’ heeft gelezen, om uw mening te laten horen. Ik ben benieuwd!

donderdag 18 maart 2010

De Morgen

Wat ben je ver. Wat ben je ver. Wat ben je ver van huis! Nu pas herken ik de stem en kijk ik op terwijl ik voorbij De Nieuwe Doelen kom.

Boodschappen doen in Enkhuizen en nog wel op de fiets. Met de wind mee een half uur, met de wind tegen drie kwartier, op een opoefiets zonder versnellingen. En dan een plaatsgenoot tegenkomen, vader van een vriend van de oudste zoon. Vader en zoon zijn dikwijls te vinden waar er getapt moet worden en ik ben, van mijn aanvankelijke verbazing bekomen, niet verrast dat hij De Nieuwe Doelen in wandelt, waar vast wat te tappen valt.

Zomaar een zonnige lentemorgen in een prachtig havenstadje aan de Zuiderzee dat zich, vers bestraat, weer opmaakt voor het toeristenseizoen.

Voorbij het station fietsend zie ik een nieuwe kiosk en meteen bedenk ik dat het donderdag is. Ik stap af en vraag binnen om De Morgen. Wat moet je nou met een Belgische krant, zegt een bezoekster die gezellig bij de verkoopster is gaan zitten. Vanwege de column van een Nederlandse journalist, dé columnist, zeg ik. Ah, die van de Volkskrant? De verkoopster begrijpt me, maar ze heeft 'm niet. Ik besluit het de volgende keer in het centrum te proberen. Met de toeristen op komst gaat het vast een keer lukken, met De Morgen op donderdag.

vrijdag 22 januari 2010

Over de geneugten en het nut van fietsen

Fietsen is heerlijk! Toen ik 9 jaar geleden de overstap maakte van de boekhandel in Amsterdam naar de bibliotheek dicht bij huis, was ik zó blij dat ik alle werklocaties op de fiets bereiken kon. Daarvóór fietste ik alleen tussen Amsterdam CS en Zuid en thuis het stukje van 10 minuten tussen station en woning. Fietsen maakt je geest leeg en opent de deur naar goede plannen en geniale invallen en vergemakkelijkt het analytisch beschouwen van zaken en relaties.


Voor mij is dat niet altijd zo geweest. Mijn eerste racefiets, een zachtblauwe Peugeot, was voornamelijk bedoeld voor vakanties. Perfect geschikt voor het verharde wegdek in Nederland en België. In de zandverstuivingen van Zuidwest-Drenthe daarentegen kom je met die dunne bandjes niet zo ver. Zo’n vakantie leverde me trouwens mijn eerste en enige handtekening van een wielrenner op. Mijn zwager daagde me uit –‘dat durf jij toch niet’- om een handtekening aan Hennie Kuiper te vragen. Hij had, op de dag dat we hem tegenkwamen in de ‘Ronde van Nederland’, niet goed gereden, maar niettemin zette hij welwillend zijn handtekening. Alles voor de fans.

Later ontdekte ik dat fietsen ook therapeutisch werkt. Na de komst van een huilbaby, die de relatie onder druk zette, leerde ik met ’s avonds laat fietsen die ‘steen’ van mijn borst te duwen. De meiden van de zwangerschapsgymnastiek (nog steeds een gezellig clubje om eens per jaar mee te gaan eten) vonden mijn nachtelijk escapades in de verkaveling maar eng en probeerden me op andere gedachten te brengen. Na de aanranding van een achternichtje bij de oude koekfabriek stak ik toch maar iets scherps bij me, maar zag niet van mijn fietstochten af, vastbesloten niet toe te geven aan angst. Des te zwaarder het gemoed, des te verder de fietstocht. Het hielp, al was het goed dat ik later ‘s winters tevens mijn toevlucht kon nemen tot een Bright Light, die m’n gebrek aan onmisbaar daglicht goedmaakte.

Ik was niet de enige die baat had bij therapeutisch fietsen. De psychiatrische hospita bij wie ik inwoonde, toen ik in Utrecht Frans ging studeren, bekende dat ze menigmaal in tijden van crisis op de fiets gestapt was om pas na een paar dagen terug te keren, daarbij overnachtend bij toevallige mensen bij wie ze aanbelde als ze moe was. Mijn grootvader (boer en rietdekker én organist in de kerk), zeer godvruchtig en dominant, kon niet voorkomen dat twee van zijn dochters móesten trouwen, ondanks hun angst voor hem. Voor hem een reden om al wandelend voor een paar dagen te verdwijnen in de jaren twintig van de vorige eeuw. Had hij een fiets gehad, dan had hij beslist de fiets genomen!

Nu ik voor het eerst sinds jaren –uitgerekend de dag ná ‘blue Monday’- weer in een winterdepressie terecht kwam, heb ik naast het zitten voor de daglichtlamp met een goed boek ook de fietstherapie weer van stal gehaald, geënthousiasmeerd door ‘toys for boys’-twitteraars die met de nieuwste modellen bezig zijn. Dat gaat me iets te ver. Een nieuwe racefiets wil ik wel overwegen, maar ik steek er geen honderden euro’s in. Ik sluit overigens niet uit dat ik nog eens op een Tacx zit, maar dan wel met een dvd van Frankrijk erin en een Diabolo menthe binnen handbereik…

Links:
definitie Diabolo menthe
titelsong van Yves Simon voor de film Diabolo menthe
de Tacx, wonder van vernuft